Genus NORTHIELLA (Gould, 1845) – BLUE BONNET PARKIETEN

Beschrijving
Man en pop: lengte ongeveer 30 cm. Voorhoofd en masker diep glanzend blauw, de wangstreek een nuance lichter getint. De veren van de oorstreek tonen een asgrijs streeppatroon. Bovenschedel, achterkop, nek, mantel, rug en halszijden grijsachtig olijfbruin, op keel en bovenborst overgaand in een ietwat gewolkt en meer geelachtig aandoende olijfbruine kleur. Borst, flanken en anaalstreek zijn geel. De kleurscheiding loopt ter hoogte van de vleugelbocht dwars over het midden van de borst. Centraal op het onderlichaam bevindt zich een variabele bloedrode vlek, die zich uitstrekt tot tussen de poten en vandaar tot over de dijen. De afzonderlijke veertjes van het bloedrode veerveld zijn min of meer geel omzoomd, hetgeen het rood een enigszins geschubd aanzien geeft. Dit schubeffect is bij de pop sterker aanwezig dan bij de man. Het centrale vleugeldek is grijsachtig olijfbruin; de binnenste kleine vleugeldekveertjes en middelste vleugeldekveren zijn helder olijfkleurig en vormen een duidelijk waarneembare vleugelbalk. Vleugelbocht, duimveertjes, primaire vleugeldekveren, onderzijde vleugelrand en de buitenvlaggen van de grote vleugelpennen diep violetblauw. Stuit en bovenstaartdekveren olijfkleurig. Bovenzijde primaire staartveren bronsgroen, overgoten met een blauwachtig waas; onderzijde grijszwart. Bovenzijde trapsgewijs verlopende staartpennen blauw met vuilwitte uiteinden; onderzijde grijs met vuilwitte uiteinden. Onderstaartdekveren zuiver geel. Donkere ogen met grijsbruine iris. Snavel grijsachtig hoornkleurig. Poten grijs; nagels donkergrijs De volwassen pop lijkt op de man, maar is gewoonlijk wat kleiner van bouw, heeft over het algemeen een smallere bovensnavel en is iets minder rood bevederd op de buik. Ook de blauwe kleur van het masker is matter en loopt meestal niet zo ver door als bij de man. Bijna alle volwassen poppen hebben een witte streep aan de onderzijde van de vleugels.

Ondersoorten

Met de indeling van dit geslacht is in de loop der jaren flink geschoven. Nadat het door Gould in 1845 als aparte genus was beschreven, heeft Cain en in navolging Klaus Immelmann, het genus bij de Psephotus ingedeeld.
Een indeling die door velen nog wordt gevolgd, reden om de soorten ook hier te beschrijven.
Later is weer teruggekeerd naar de oorspronkelijke indeling.  

Men heeft het genus onderverdeeld in vier geografische rassen, die sterk van elkaar verschillen en bij de vogelliefhebbers ook onder aparte namen bekend staan. Wij volgen hier de indeling en naamgeving van H.W.J. van der Linden 

Northiella haematogaster (Gould, 1838)  Yellow-vented bluebonnet parkiet

 N. h. haematogaster  (Gould, 1838)                                         Yellow-vented bluebonnet parkiet
De nominaatvorm komt voor in de droge gebieden in het bionnenland van Zuid Australie, Westelijk Nieuw
Zuid Wales en Zuidelijk Queensland.
Het kenmerkende verschil zijn de zuiver gele onderstaartdekveren. Gemiddelde lengte ongeveer 29 cm.

N. h. haematorrhous  Gould, 1865                                            Red-vented bluebonnet parkiet
Dit ras verkiest een wat vochtiger biotoop en heeft onmiddelijk nabij de westelijke glooiing van het oost
Australische randgebergte . Het leeft dus ten oosten van de nominaatvorm, maar dringt niet zover naar het
zuiden door en is beperkt tot Nieuw Zuid Wales en zuidelijk Queensland.
Deze ondersoort lijkt in grote trekken op het nominaatras, maar is iets groter; lengte ongeveer 31 cm.
Kenmerkend voor de Red-vented zijn de rood gekleurde onderstaartdekveren en de kastanjerode vleugelbalk
op de vleugels. Het rood van de buikvlek is bovendien uitgebreider dan van de Yellow-vented en loopt door tot
op de dijen. De schouderdekveertjes en buitenste kleine vleugeldekveertjes van de Red-vented zijn turquoise
kleurig in plaats van violetblauw.

De pop van de Red-vented is over het algemeen doffer van kleur dan de man. Minder grote en minder diep gekleurde rode buikvlek. Het blauw van het masker is matter en minder uitgebreid dan bij de man.

N. h. narethae  H. L. White, 1921                                              Naretha bluebonnet parkiet
Het woongebied van de P.h.narethae is door 600 km woestijn geheel van de overige Blue Bonnet rassen gescheiden. Het is een betrekkelijk klein, zeer droog en dor gebied, begroeid met grassen, kruiden en laagblijvend struikgewas, hier en daar afgewisseld met groepen acacia's, die ook bij extreme droogte nog kunnen gedijen. De levenswijze van de Blue Bonnet wijkt nauwelijks af van de alom bekende roodrugparkiet. In de vrije natuur leven ze paarsgewijs of - na de broedtijd - ook wel in kleine familiegroepen van acht tot tien stuks. Hun voedsel bestaat uit gras- en onkruidzaden en zaden van kruidachtige bomen en struiken. Met name de zaden van Atriplex vesicarum en Kochia sedifolia zijn bijzonder in trek. Vruchten, bessen, bloesems en nectar worden eveneens graag genomen. Het foerageren gebeurt meestal op de grond, in de schaduw van bomen of struiken. Man en pop zoeken samen naar een geschikte nestplaats in een holle tak of stam. De vogels broeden gewoonlijk dicht bij de grond. Vaak worden afgestorven bomen uitgekozen. Niet zelden wordt gebruikt gemaakt van een omgewaaide boom. De nestholte is vrij diep, tenminste 60 cm, maar erg nauw, gemiddeld ongeveer 12 cm. De natuurlijke broedtijd valt tussen augustus en december; meer in het binnenland richten de vogels zich uitsluitend naar de regenperiodes en worden ook buiten deze maanden broedende vogels aangetroffen. Het schijnt dat Blue Bonnets slechts één keer per seizoen broeden. De grootte van het legsel varieert van vier tot negen eieren, meestal zijn het er echter vijf. Alleen de pop broedt; broedduur ca. 21 dagen.Zijn verspreidingsgebied is in de natuur zeer beperkt en beslaat volgens Immelmann nog slechts 35 bij 290 km. Vroeger was het ras vermoedelijk veel wijder verspreid, maar werd door de toenemende uitdroging van het kontinent steeds meer terug gedrongen

N. h. pallescens  Salvadori, 1891                                               Bleke yellow-vented bluebonnet parkiet
Men kan deze soort, die voorkomt inde omgeving van Lake yre en Lake Frome in het binnenland van Zuid Australie beschouwen als een uitgesproken woestijras. Het heeft ook veel blekere kleuren dan de overige rassen.
Deze ondersoort lijkt nog het meest op het nominaatras, maar de kleur van rugdek, borst, buik en onderlichaam is beduidend fletser. De vleugelbalk van deze ondersoort is olijfgeel.
 

Men onderscheidt vier geografische rassen, die duidelijk van elkaar verschillen. 1. Psephotus h. haematogaster (Gould) - Yellow-vented Blue Bonnet De hierboven beschreven ondersoort wordt het nominaatras genoemd. Kenmerkend voor dit ras zijn de zuiver gele onderstaartdekveren.

Verspreidingsgebied: Zuidwest-Queensland, het westen en zuiden van Nieuw-Zuid-Wales, het noordwesten van Victoria en het oosten van Zuid-Australië.

2. Psephotus h. haematorrhous Gould - Red-vented Blue Bonnet

Deze ondersoort lijkt in grote trekken op het nominaatras, maar is iets groter; lengte ongeveer 31 cm. Kenmerkend voor de Red-vented zijn de rood gekleurde onderstaartdekveren en de kastanjerode vleugelbalk op de vleugels. Het rood van de buikvlek is bovendien uitgebreider dan van de Yellow-vented en loopt door tot op de dijen. De schouderdekveertjes en buitenste kleine vleugeldekveertjes van de Red-vented zijn turquoisekleurig in plaats van violetblauw.

De pop van de Red-vented is over het algemeen doffer van kleur dan de man. Minder grote en minder diep gekleurde rode buikvlek. Het blauw van het masker is matter en minder uitgebreid dan bij de man.

Verspreidingsgebied: Het zuiden van Queensland en het noorden van Nieuw Zuid-Wales.

3. Psephotus h. pallescens Salvadori - Bleke Blue Bonnet

Deze ondersoort lijkt nog het meest op het nominaatras, maar de kleur van rugdek, borst, buik en onderlichaam is beduidend fletser. De vleugelbalk van deze ondersoort is olijfgeel.

Verspreidingsgebied: Het Eyre-meer bekken, Zuid-Australië.

4. Psephotus h. narethae H.L. White - Naretha Blue bonnet

De lengte van deze ondersoort is 27 á 28 cm. Voorhoofd, teugels en de streek vlak boven de ogen groenachtig blauw, de wangen en de kin mat violetblauw. De veertjes van de oorstreek tonen een geelachtig grijs streeppatroon. De kleur van bovenschedel, achterkop, nek, mantel en rug komt vrijwel overeen met het

nominaatras, maar lijkt wat meer gewolkt. Halszijden en bovenborst blauwgrijs-pastel, in het midden gewolkt en geelgrijs doorschijnend. Borst, buik, dijen en anaalstreek diep geel, op de flanken overgaand in lichtbruingrijs. Het centrale vleugeldek is grijsachtig olijfkleurig, de vleugelboeg en schouders zijn groenachtig blauw gevolgd door een scharlakenrode schoudervlek; middelste vleugeldekveren helder olijfgeel. Stuit en bovenstaartdekveren olijfgeel, onderstaartdekveren rood. Bovenzijde primaire staartveren olijfkleurig, naar de punt toe overgaand in donkerblauw. Voor het overige als het nominaatras. De pop is over het geheel genomen wat matter van kleur. Dit is nog het best te zien aan de blauwe kleur van het masker, de rode schoudervlekken en de gele buikkleur. Verspreidingsgebied: Het zuiden van West-Australië aan de westkant van de Nullarbor Vlakte.

Avicultuur

Het jaar waarin deze vogels voor het eerst naar Europa kwamen is niet precies bekend. Vast staat echter dat de red-vented-blue-bonnet al in 1862 in de Londense dierentuin te zien was. Ook de invoer van de yellow-vented-blue-bonnet dateert van rond die tijd. De Naretha-blue-bonnet werd pas in 1921 als een aparte ondersoort ontdekt en kwam vermoedelijk pas in het begin van de zestiger jaren voor het eerst naar Europa. De bleke-blue-bonnet tenslotte komt waarschijnlijk niet in raszuivere vorm in Europese collecties voor.

Blue-bonnet-parkieten hebben gedurende meer dan eeuw tot de soorten behoord waarvan de liefhebber alleen maar kon dromen. Pas in de zeventiger jaren kregen ze wat meer bekendheid, maar de hoge aanschafprijs die in die tijd gold, was voor menigeen het grote struikelblok. Thans nu de vraagprijs voor een koppel jonge blue-bonnet-parkieten is gezakt, zijn ze ook voor de doorsnee liefhebber bereikbaar geworden en zien we ze steeds meer, vooral de red-vented. De raszuivere yellow-vented is nog vrij schaars terwijl de Naretha nog tot de zeldzaamheden behoort. De blue-bonnet is dan ook nog lang niet zo algemeen als enkele psephotussoorten zoals de roodrug- en de veelkleuren-parkiet en zal dat waarschijnlijk ook nooit worden. Een van de redenen hiervoor is dat deze vogels de naam hebben minder gemakkelijk te kweken en nogal wispelturig en agressief te zijn. Om met hun grootste onhebbelijkheid te beginnen, inderdaad blue-bonnets zijn waarschijnlijk van alle Australische parkieten het meest agressief. Vooral de mannelijke exemplaren hebben op dit gebied een slechte naam. Men kan blue-bonnets dan ook niet met andere vogels samen houden, zelfs niet met grotere vogels. Maar dit geldt voor een zeer groot aantal grote parkieten, dus zo bijzonder is dat niet. Anderzijds zijn het zeer levendige en speelse vogels waaraan de liefhebber veel plezier kan beleven. Wanneer ze - bij wijze van spreken - even niets te doen hebben, gaan beide partners diepe buigingen voor mekaar maken, waarbij de kop bijna tussen de poten terechtkomt. Deze eigenaardige bewegingen zijn werkelijk een lust voor het oog, waar men telkens opnieuw geboeid naar kan kijken zonder het moe te worden.

Blue-bonnets bezitten een kenmerk, dat we bij andere leden van het geslacht niet tegenkomen: wanneer ze wat opgewonden zijn zetten zowel de man als de pop de kopveren op, zodat het lijkt of ze een kuifje hebben; dit oprichten van de kuif is bijzonder opvallend tijdens de balts van de man.

Huisvesting

De lengte van de buitenvlucht houden we op ongeveer 3 m. Hierbij komt dan nog een kleine vorstvrije binnenruimte van ca. 1 m, die indien nodig enigszins verwarmd moet kunnen worden. Dit laatste is beslist geen luxe omdat blue-bonnets vaak vroeg in het jaar met broeden beginnen; omstreeks half februari is voor deze vogels heel gewoon en dan kan het in ons land nog behoorlijk koud zijn. Vandaar ook dat de broedblokken altijd in de binnenruimte moeten worden opgehangen. Het is bovendien raadzaam de behuizing van deze vogels zodanig in te richten dat ze hun naaste buren niet kunnen belagen. Het aanbrengen van dubbel gaas is min of meer een must, ook al doen we in de aangrenzende volières geheel andere vogelsoorten. Als nestgelegenheid worden het liefst natuurbroedblokken genomen, ongeveer 50 cm hoog, binnenwerkse diameter 15-18 cm; doorsnede van het invlieggat ca. 5 cm, maar liever niet groter want de pop geeft de voorkeur aan een invlieggat waar ze zich als het ware door moet wurmen om in het nest te komen.

Voeding

De blue-bonnet is van nature een zaadeter. Om te beginnen dienen we deze vogels dan ook een kwalitatief goed zaadmengsel voor te zetten. Om van een constant zaadmengsel verzekerd te zijn meng ik de zaden voor al mijn vogels zelf, waarbij ik rekening houd met de periodieke eiwitbehoefte. De ervaring heeft geleerd dat de meeste zaadleveranciers bepaalde zaden in de mengsels reduceren of zelfs geheel weglaten als de prijzen op de wereldmarkt daartoe aanleiding geven. Dit zou geen bezwaar zijn als daar een gelijkwaardige samenstelling van een overeenkomstig aminozuurpatroon tegenover stond. In de regel wordt hier echter niet naar gekeken. Als basisvoedsel kan men de volgende samenstelling aanhouden: 48% La Plate millet; 6% rode millet; 6% witzaad; 8% boekweit; 4% negerzaad; 4% hennep; 4% padi (ongepelde rijst); 4% gepelde haver; 6% tarwe; 2% lijnzaad; 8% zonnebloempitten. Tijdens de kweekperiode en in de ruitijd kan men dezelfde zaden nemen, maar worden andere percentages gehanteerd: 30% La Plate millet; 4% rode millet; 12% witzaad; 6% boekweit; 8% negerzaad; 4% hennep; 4% padi; 8% gepelde haver; 6% tarwe; 2% lijnzaad; 16% zonnebloempitten. Daarnaast verdient het aanbeveling het gehele jaar eivoer te verstrekken. In de broed- en ruiperiode ongelimiteerd, d.w.z. zoveel de vogels willen opnemen, gedurende de rest van het jaar tweemaal per week. Als bijvoeding kunnen we een stukje appel, wat rozenbottels of lijsterbessen, een weinig groenvoer, halfrijpe graszaden, kolfmaïs of een beetje gekiemd zaad aanbieden. Het verstrekken van groenvoer en kiemzaad dient echter met mate te geschieden. Verder mogen grit, scherpe maagkiezel, verse knaagtakken en fris Bad- en drinkwater natuurlijk nooit ontbreken.

De fok met de yellow-vented

Het eerste fokresultaat met het nominaatras dateert van 1878 en staat op naam van de Fransman Vassell. Baron Cornely – eveneens een Fransman - slaagde er in 1882 in vier jongen van dit ras op stok te krijgen. In Nederland kwam het eerste fokresultaat met de yellow-vented pas in 1965 tot stand. Het staat op naam van mevrouw Roest-Chilla. Jammer genoeg ontbreken nadere gegevens over dit Nederlandse succes. Wél beschik ik over een broedverslag uit 1965 van de Engelsman A.V. Marques. Tussen 1959 en 1965 werden verschillende pogingen ondernomen om met de yellow-vented te fokken, doch zonder succes. In 1965 werd opnieuw een poging ondernomen, dit keer met drie koppels. De fokstellen waren in drie volières ondergebracht, maar zo dat ze elkaar konden horen en zien; dit om de broeddrift te stimuleren. Gedurende de voorafgaande winter had Marques de broedblokken niet weggehaald. Om te voorkomen dat de vogels op een te vroeg tijdstip in broedconditie zouden geraken, had hij het invlieggat dichtgemaakt door er een plankje van 1 cm dikte over heen te spijkeren. Eind januari zag hij dat de poppen aan de plankjes begonnen te knagen, maar omdat de hindernis om in het broedblok te komen naar zijn mening sterk genoeg was, sloeg hij er verder geen acht op. Reeds in de eerste week van februari bleek, dat hij de kracht van de snavels onderschat had: alle drie poppen hadden kans gezien een kleine opening naar het eigenlijke invlieggat te knagen, juist groot genoeg om in het nestblok te geraken. Tijdens de hierop volgende periode waren de vogels bijzonder actief en buitengewoon agressief tegenover hun naaste buren. Zowel de mannen als de poppen waren voortdurend bezig elkaar te roepen en er werden verschillende paringen waargenomen. Omstreeks dezelfde tijd werd begonnen de vogels extra bij te voeren met vleesmaden, aardnoten en volkoren koekjes. Hiervan werden flinke porties genomen. Alle drie poppen begonnen half februari nagenoeg tegelijkertijd met de leg. Tijdens het leggen van het derde ei kreeg een van de poppen legnood. Om geen risico te lopen werd de pop binnenhuis gehaald. Hoewel het zeer koud was gingen de beide andere poppen zonder problemen door met leggen. Het werden legsels van respectievelijk vijf en zes eieren.

Gedurende de gehele broedtijd werden de poppen op gezette tijden door de man naar het invlieggat gelokt om gevoerd te worden. Aan het einde van de broedtijd bleken beide paren zich uitstekend van hun taak gekweten te hebben want alle eieren van de beide nesten kwamen uit. Naast het normale basisvoer en de reeds genoemde extra's, kregen de vogels nu ook af en toe een weinig groenvoer aangeboden. De opfok in beide nesten verliep zonder problemen en de jongen vlogen uit toen ze ongeveer vijf weken oud waren. Ongeveer drie weken later waren de jongen geheel zelfstandig. Zoals bij vele parkietensoorten het geval is, gedragen pas uitgevlogen blue-bonnets zich vrij onbeholpen. Wanneer ze ergens van schrikken kan het zelfs voorkomen dat ze zich tegen het volièregaas te pletter vliegen. Dergelijke ongevallen kunnen we voorkomen door tegen de voorkant aan de binnenzijde van de vlucht takken te plaatsen zodat de jonge vogels de begrenzing van hun vliegruimte beter kunnen zien.

Jonge blue-bonnets zijn in hun eerste levensjaar vrij gevoelig voor de zogenaamde kinderziekten, zoals kouvatten, diarree, wormen, leveraandoeningen en problemen met de rui. Uiterste hygiëne betrachten en het weren van vocht en tocht zijn de eerste vereisten dergelijke aandoeningen te voorkomen. In de natuur broeden blue-bonnets al in het eerste jaar, in gevangenschap is dat gewoonlijk ook het geval. Meestal blijft het bij een broedsel per seizoen. Er zijn echter gevallen bekend dat tweemaal gebroed werd, dit zijn echter uitzonderingen. De ringmaat voor deze vogels is 5 mm.

De kweek met de red-vented

Ook van de red-vented werd al in 1878 het eerste broedresultaat gemeld. Het staat op naam van de Belgische graaf Celle de Sprimont. Dr. Polak uit Amersfoort boekte als eerste Nederlander succes met de fok van dit ras in 1938. Van de fok met de red-vented bij een bevriende relatie, maakte H. van der Linden enige jaren geleden de volgende noties.

De vogels waren ondergebracht in een volière van ongeveer drie meter lengte met aansluitend nachthokgedeelte waarin het nestblok was opgehangen. De nestgelegenheid - een zogenaamd natuurblok - was ongeveer 50 cm hoog en had een binnenwerkse diameter van ongeveer 18 cm. Op de bodem was een weinig houtmolm aangebracht, ongeveer 30 cm daarboven bevond zich het invlieggat, hooguit 4 cm in doorsnede. Ondanks kou en sneeuw begon de man eind december achter de pop aan te jagen. Van buiten naar binnen en weer terug. Wanneer ze na een hele poos beide op dezelfde zitstok zaten, kon men de prachtige balts bewonderen en begon de man de pop te voeren. Eind december begin januari zat de pop regelmatig in het blok. Op 9 januari werd het eerste ei gelegd. Er volgden er nog vijf. Voor zover dat is te controleren, werd vast gebroed vanaf het derde ei. Bij controle bleken twee eieren onbevrucht; vermoedelijk de twee eieren die het eerst gelegd waren, want precies 25 dagen nadat de pop was gaan zitten, kwam het eerste jong uit. De broedduur komt dan inderdaad op 21 dagen. Naast het normale zaadmengsel en eivoer, kregen de vogels gekiemde trosgierst, gekiemde zonnebloem-pitten, gekiemd witzaad, iets negerzaad, geraspte wortel en hard gekookt ei – eveneens geraspt - aangeboden. Daarnaast ontdooide lijsterbessen en groene halfrijpe haver en tarwe uit de diepvries. Tijdens het grootbrengen van de jongen werd ook graag druivensuiker opgenomen. Verder appel en vogelmuur, voor zover dat voorhanden was.

Gedurende de eerste drie weken zijn de jongen bedekt met een dicht donskleed, daarna beginnen de eerste veertjes door te komen. De beide oudervogels bleken betrouwbare fokvogels te zijn, want ze brachten de jongen probleemloos groot. Op 16 maart vlogen drie jongen uit. Het vierde jong volgde een dag later. Ten aanzien van het voeren van lijsterbessen, halfrijpe zaden en dergelijke uit de diepvries nog het volgende. Zorg ervoor dat de zaden en vruchten tenminste een dag ontdooid zijn. Wees tijdens winters weer zeer voorzichtig met het voeren van ingevroren lijsterbessen en bessen van de vuurdoorn, dit ter voorkoming van diarree.

De kweek met de naretha

De eerste broedresultaten met deze ondersoort van de blue-bonnet-parkiet kwamen in Australië zelf tot stand. In 1941 kreeg men van een koppel naretha's in de dierentuin van Adelaïde drie jongen op stok. De jongen leken op de pop behalve de kleur van de snavel, die zag er wit uit in plaats van hoornkleurig. Ook een zekere Catt uit Sydney kweekte in 1941 met de naretha. In Europa kwamen de eerste kweekresultaten met dit ras pas aan het begin van de zeventiger jaren tot stand. De bekende Duitse kwekers Stegeweit uit Ahaus en Pferdmenges en Niessen uit Rheydt fokten in 1971 met deze vogels. Nadere bijzonderheden ontbreken helaas. Inmiddels zijn ook in Nederland broedresultaten met de naretha behaald. Gebleken is wel dat de kweek met deze zeldzame vogels niet wezenlijk verschilt met die van de yellow- en de red-vented.

Mutaties

Er is een melding van een gele mutant van de yellow-vented in de vrije natuur.
Van de red-vented is een pastelvorm bekend; deze ziet eruit als een opgebleekte normale red-vented.

Bronnen Klaus Immelmann en H.W.J. van der Linden


E-mail: info@speciaalclub.nl

www.speciaalclub.nl

Blue Bonnet Parkiet

Introductiepagina  | Roodrugparkiet | Veelkleurenparkiet | Paradijsparkiet | Goudschouderparkiet | Blue Bonnet Parkiet | Barnard Parkiet | De Port Lincoln | Barraband Parkiet | Bergparkiet

Speciaalclub Exoten en Parkieten