Ondersoorten en Verspreidings- en leefgebied

Van de Goudschouder- of ook wel geelschouder genoemde - parkiet bestaan twee rassen:

Psephotus chrysopterygius  Gould, 1857                             Goudschouderparkiet

 P. cchrysopterygius  chrysopterygius Gould, 1857              Zie nominaatvorm

die voorkomt in Noordelijk Queensland

P. chrysopterygius dissimilis   Collett, 1898                                Hoodedparkiet

die voorkomt in het Noordelijk territorium. De Hoodedparkiet werd vroeger als een aparte soort beschouwd (Psephotus dissimilis), maar beide soorten stemmen echter in uiterlijk en in leefwijze zo verregaand overeen dat ze door Peters in zijn cheklist of Birds of the World tot een enkele soort werden samengebracht.
In onze hobby maken we zowel in naam als in standaard verschil, reden om de Hooded parkiet op een aparte pagina hier te beschrijven.

Beide ondersoorten worden in de natuur met uitsterven bedreigd.

De goudschouderparkiet komt voor in de uiterst noordelijk gelegen punt van Australië, Cape York.
In dit gebied heerst een tropisch klimaat en is sprake van twee seizoenen, namelijk een nat- en een droog seizoen. Tijdens de regenperiode ligt de temperatuur zo rond de 30 ºC en 35 ºC en is de luchtvochtigheid erg hoog, 90 tot 100%. Met name door de hoge luchtvochtigheid is het dan behoorlijk benauwd in dit gebied. In het algemeen is hun verspreidingsgebied een ruig en woest gebied met open boslandschap, heuvels, bergen en plateaus die worden doorsneden door vele rivieren en waterlopen. Goudschouderparkieten hebben in dit gebied een voorkeur voor bos- en grasvlakten waarbinnen veel termietenheuvels aanwezig zijn. Ze brengen een groot deel van hun tijd door in bomen. Hun voorkeur gaat hierbij uit naar bomen die in de nabijheid van water staan. Alleen wanneer ze op zoek gaan naar voedsel worden de bomen verlaten. Het voedsel bestaat in hoofdzaak uit kleine graszaden en zaden van andere wilde planten. Ook worden wel insecten en larven gegeten. Buiten de broedtijd komen ze wel eens in kleine groepjes voor, vooral in de nabijheid van drink- en voedselplaatsen. In de broedperiode echter leven ze paarsgewijs. In het wild zijn het vrij schuwe vogels die bij het minste of geringste op de vlucht slaan.

Beschrijving
Man: Het voorhoofd is bleek citroengeel van kleur en de schedel en nek zwart. De wangen zijn geelachtig groenblauw van kleur. De hals, borst, flanken en bovenstaartdekveren zijn turquoiseblauw. De rug, stuit en kleine vleugeldekveren grijsbruin die net als de bovenste staartveren wit gebandeerd zijn. De buik en onderstaartdekveren hebben een oranjerode kleur. De middelste vleugeldekveren zijn goudgeel van kleur. De ogen zijn bruin, de snavel hoornkleurig grijs en de poten grijsbruin van kleur.

Pop: De hoofdkleur is bleekgroen. Het voorhoofd is witachtig geel van kleur. De schedel is bruinachtig zwart van kleur terwijl de nek, rug, schouders en vleugels bleekgroen gekleurd zijn. De bevedering van de onderborst, bovenbuik, flanken en bovenstaartdekveren is bleekgroen met een lichtblauwe waas. De stuit en bovenstaartdekveren zijn turquoiseblauw. De onderbuik is bleek grijsgroen. Op de flanken en onderstaartdekveren  bevinden zich enkele rode en witte veerveldjes. De ogen zijn bruin, de snavel hoornkleurig grijs en de poten grijsbruin van kleur.

Jongen: De jongen lijken op het popje. De mannetjes zijn echter al te herkennen door de turquoiseblauwe wangen, de sterkere bruine bevedering van de schedel en de reeds zwak aanwezige bleek oranjerode buikbevedering. Jonge vogels zijn na ca. 16 maanden op kleur.
Formaat: 26 cm.

Gedrag en voeding

Goudschouderparkieten zijn vrij actieve vogels die, wanneer ze eenmaal aan hun verzorger gewend zijn, weinig schuw zijn. Ze zijn over het algemeen vrij agressief richting soortgenoten. Net als bij vrijwel alle Australische parkieten mogen paren niet naast elkaar gehuisvest worden, tenzij er ondoorzichtige tussenwanden tussen de volières geplaatst zijn die onderling contact onmogelijk maken. De jongen moeten al vrij vroeg bij de ouders weggehaald worden omdat de mannen van beide soorten in het algemeen geen jongen meer in hun omgeving dulden als deze eenmaal zelfstandig zijn.  

Broedproces in het wild

Goudschouderparkieten broeden bij voorkeur in of aan het eind van het regenseizoen. Het regenseizoen loopt in hun verspreidingsgebied van november tot april. In deze periode valt er vaak meer dan 1000 mm. neerslag. Het droge seizoen omvat veelal de periode mei tot november. Vaak valt er dan gedurende 4 tot 5 maanden geen spatje regen. De goudschouderparkiet begint meestal zo rond april, mei te broeden. Specifiek voor de soort is dat ze in hoge termietenheuvels van 4 á 5 meter hoogte broeden. In het regenseizoen zijn deze heuvels, tengevolge van de regen, veel minder hard en kunnen de vogels er zonder al te veel moeite een 40 tot 50 cm. lange licht oplopende gang in graven met aan het eind daarvan een ronde broedholte van ongeveer 14 cm. doorsnede. De broedholte ligt gewoonlijk zo’n anderhalve meter boven de grond. De pop legt 4 tot 6 witte eieren. De eieren worden om de dag gelegd en alleen door haar bebroed. Tijdens het broeden gaat de pop samen met de man meerdere keren per dag op zoek na voedsel. Na zo’n zoektocht, die ongeveer 20 tot 30 minuten duurt, keert de pop terug op het nest en gaat verder met broeden. Dit onregelmatig broeden van de pop is mogelijk door de aanwezige warmte in de termietenheuvel. Deze  zorgt ervoor dat de eieren niet afkoelen gedurende de tijd dat de pop van het nest af is. De broedduur bedraagt 19 – 20 dagen. Zodra de jongen uitkomen is de man actief bij het voeren van de jongen betrokken. Op een leeftijd van 6 tot 8 dagen worden de jongen niet meer warm gehouden door de oudervogels. In de goed geïsoleerde termietenheuvels is dit niet nodig omdat de temperatuur voldoende hoog blijft om de jongen warm te houden. Bijzonder is dat een motachtig insect (Neossiosynoeca scatophaga) in de onmiddellijke omgeving van de jongen haar eitjes legt. De larven voeden zich met de uitwerpselen van de jongen en houden op deze manier de broedholte schoon. De jongen vliegen gewoonlijk op een leeftijd van 5 weken uit en worden dan nog twee tot drie weken door de oudervogels gevoerd.

Broedproces in de volière

Goudschouder- en hoodedparkieten zijn op een leeftijd van een jaar geslachtsrijp en kunnen op deze leeftijd reeds ingezet worden voor de kweek. Veel van de hier aanwezige goudschouder- en hoodedparkieten houden zich hardnekkig aan de broedperiode in Australië. Omdat het hier dan herfst is zal hier in gevangenschap rekening mee gehouden moeten worden. Er zal dan ook een aangepaste nestkast aan de vogels moeten worden verstrekt. Gewoonlijk hebben de vogels een verwarmd nestblok nodig omdat de pop de jongen niet lang genoeg warm houdt. Na ongeveer 8 dagen, soms echter maar 5, zit de pop al vaak buiten het broedblok naast haar partner. Sommige poppen blijven wel in het nest zitten maar zitten dan niet op de jongen en houden ze dus niet warm. Als er jongen zijn, vaak al in maart, is het erg belangrijk om te kijken of de pop ’s nachts wel op het nest zit en de jongen daadwerkelijk warm houdt. Het nestblok moet niet te groot zijn, ongeveer 14 x 14 cm. binnenwerks en een hoogte van ca. 25 cm. Met een dergelijke kleine binnenmaat kan de pop, als ze in het nest zit, bijna niet anders dan op de jongen zitten. Voor de ingang moet een tunnel van ongeveer 10 cm. lengte worden aangebracht. De tunnel dient ongeveer een diameter te hebben van 6 cm. Als tunnel kan het beste een holle tak of een holle bamboestam gebruikt worden. Ook wordt wel gebruik gemaakt van pvc-buis. Er zal rekening gehouden moeten worden met de temperatuur in het nestblok. Deze dient, wanneer er jongen zijn, zo rond de 25 tot 30 ºC te liggen. Om het nestblok te verwarmen kunnen verschillende verwarmingsbronnen worden gebruikt. Eén van de mogelijkheden is om een 40 Watt warmteplaatje in het nestgedeelte van het blok te plaatsen, hetzij aan de achterkant of aan één van de zijden van het blok. De verwarming kan beter niet aan de onderzijde van het blok gemonteerd worden omdat dit als nadeel heeft dat de jongen niet weg kunnen kruipen als ze het te warm krijgen. Het heeft daarom de voorkeur om de warmtebron aan één van de zijkanten van het nestblok te plaatsen. Indien gebruik wordt gemaakt van lampen moeten deze tussen twee wanden geplaatst worden zodat de vogels niet door het licht gestoord worden. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van een dikke laag vermolmd hout en veenmos van ongeveer 5 cm. dik. Alvorens het nestmateriaal in het nest wordt gedaan dient het bevochtigd en vervolgens goed uitgeknepen te worden. Als het nest klaar is zal de pop de man naast haar uitnodigen en hem vervolgens gaan liefkozen. Als de man in broedstemming is zal hij zijn baltsgedrag laten zien. Vaak luidt hij het baltsgedrag in met het maken van korte vluchtjes rond en naar de pop. Wanneer hij eenmaal op dezelfde tak zit als de pop benadert hij haar met opgezette borst- en kopveren en breed gemaakte schouders. Eenmaal voor haar richt hij zich op en begint met zijn kop knikkende bewegingen te maken. Het hele ritueel sluit hij vervolgens af met het voeren van de pop. Indien de vogels eenmaal in de juiste broedstemming verkeren zullen al snel de eerste paringen waar te nemen zijn, meestal in de vroege ochtend. Zolang de pop eieren legt gaan de paringen tussen beide vogels door. Gemiddeld worden in gevangenschap 5 eieren gelegd. De eieren worden om de dag gelegd en alleen door de pop bebroed. De broedduur kan variëren van 20 tot 23 dagen, afhankelijk van het tijdstip waarop de pop is begonnen met broeden, de klimatologische omstandigheden en de temperatuur in het nestblok. De jongen worden door beide ouders op het nest gevoerd. Op een leeftijd van ongeveer 7 á 8 dagen moeten ze geringd worden met ringmaat 4,5 mm. Na ca. 4 weken vliegen de jongen uit. Twee tot drie weken na het uitvliegen zijn ze zelfstandig. Omdat de vogels vaak meerdere broedsels per jaar grootbrengen is het noodzakelijk de jongen, wanneer ze zelfstandig zijn, uit te vangen. De jongen zijn op een leeftijd van ca. 16 maanden op kleur. 

Mutatie

Bij de goudschouderparkiet schijnt een pastel mutatie te zijn ontstaan. Omdat deze mutatie nog zeer zeldzaam is, is nog weinig bekend over de vererving. Waarschijnlijk vererft deze mutatie autosomaal recessief.

Bronnen Klaus Immelmann en A. van Kooten


E-mail: info@speciaalclub.nl

www.speciaalclub.nl

Goudschouderparkieten

Goudschouderparkiet

Introductiepagina  | Roodrugparkiet | Veelkleurenparkiet | Paradijsparkiet | Goudschouderparkiet | Hoodedparkiet | Blue Bonnet Parkiet | Barnard Parkiet | De Port Lincoln | Barraband Parkiet | Bergparkiet

Speciaalclub Exoten en Parkieten